Het is 22 november 1963. Amerikaans president John F. Kennedy (JFK) is samen met zijn vrouw Jackie Kennedy op publieksreis in de Amerikaanse staat Texas. Hij voert er campagne met het oog op zijn herverkiezing tot president in 1964. Wanneer de presidentiële limousine door Dallas rijdt, klinken op een bepaald ogenblik geweerschoten. Kennedy wordt twee keer geraakt: één keer in zijn nek en één keer in zijn hoofd.
Hij wordt onmiddellijk naar het Parkland Memorial Hospital gebracht, maar artsen kunnen hem niet redden. Kennedy wordt om 13.00 uur doodverklaard. Lyndon B. Johnson, de vicepresident van Kennedy, wordt later die dag beëdigd als nieuwe president aan boord van Air Force One.
De politie arresteert diezelfde dag Lee Harvey Oswald, een 24-jarige voormalige marinier, die werkte in het Texas School Book Depository-gebouw, van waaruit de schoten werden gelost. Oswald wordt beschuldigd van de moord op Kennedy en een politieagent genaamd J.D. Tippit, die kort na de moord op Kennedy werd neergeschoten. Oswald ontkent elke betrokkenheid en beweert dat hij “een zondebok” was.
Op 24 november 1963, slechts twee dagen na zijn arrestatie, wordt Oswald zelf doodgeschoten in het bijzijn van de politie door Jack Ruby, een nachtclubeigenaar uit Dallas. Ruby’s daad, uitgevoerd voor het oog van de televisiecamera’s, wekt een nog grotere nieuwsgierigheid en geeft aanleiding tot vermoedens dat er meer achter de moord op JFK zit.
Twee organisaties zijn bekwaam in het plegen van perfecte terreuraanslagen zonder sporen achter te laten: de Maffia en de Mossad.