In Frankrijk kwam aan het licht dat de zaakvoerders van kleine bedrijven gemiddeld amper 1.000 euro per maand verdienen. Zij verdienen dus minder dan een leefloon of een uitkering en véél minder dan hun personeel. Het is deze groep die áltijd de eerste klappen van een crisis opvangt en door de politiek vaak vergeten wordt.
Zo’n 35 jaar geleden kreeg ik les over dit soort zelfstandigen of ondernemers. Niet in de colleges economie, maar in de colleges van professor Herman Deleeck (1928-2002). Dat was destijds een grote naam en een uitzonderlijk goede lesgever aan de universitaire faculteiten Sint-Ignatius (UFSIA). Hij was een gewezen gecoöpteerd senator voor de CVP. Stichter van een onderzoekscel rond kansarmoede, enzovoort.
Het bekende Mattheuseffect
Deleeck was destijds wereldberoemd in Vlaanderen omwille van het Mattheuseffect. Als econoom en jurist stelde Herman Deleeck in de jaren 1980 vast dat de sociale zekerheid en de welvaartsstaat vooral voordelig waren voor de betere middenklasse. Wat dat betreft was hij niet de eerste.
Het Mattheuseffect was het eerst zo genoemd en beschreven door een andere held van me uit die jaren, de socioloog Robert Merton (1910-2003). De man van de self-fulfilling prophecy: nog zo’n fantastische vondst. Al kwam ik pas jaren later te weten, door Merton te lezen, dat hij de naamgever was van het Matthew effect in 1968, dus lang voor Deleeck in 1985.
On Theoretical Sociology: Five Essays, Old and New
Werkt de verzorgingsstaat?
Deleeck maakte kanttekeningen bij de verzorgingsstaat en hoe die werkte, vanuit een oogpunt om de zaken te verbeteren. De ongelijke verdeling intrigeerde hem. De helft van de Belgische bevolking kon bijvoorbeeld zonder sociale zekerheid, terwijl een kwart door de sociale zekerheid bestaanszekerheid kreeg en een kwart ondanks de sociale zekerheid bleef leven in bestaansonzekerheid. Dit weet Deleeck aan te lage uitkeringen. En nu komt de crux van het verhaal: de sociaal sterkeren wisten méér gebruik te maken van de sociale zekerheid dan de sociaal zwaksten.
Naarmate de overheid meer steun gaf via sociale zekerheid, studiebeurzen, subsidies,… ging een steeds groter deel van die koek naar de minst behoevenden, die hij de ‘welgestelden’ noemde.
Ik meen dat hij ze de welgestelden noemde. Om dat te bewijzen vroeg hij het nokvolle auditorium in de Rodestraat om de hand op te steken. De eerste vraag: “Wie zijn vader is boer?” Geen enkele hand. “Wie heeft een ouder die werkt als arbeider?” Een handvol handen gingen de lucht in. En toen kwam de apotheose: “Wie heeft een ouder met een vrij beroep zoals dokter, advocaat enzovoort?” Quasi de ganse studentenpopulatie stak de hand op.
Middenklasse zorgt voor zichzelf
Op die manier illustreerde de professor dat de middenklasse in de inkomenspiramide voor zichzelf zorgde via de sociale zekerheid in de ruime betekenis. Dat brengt me bij een ander concept dat hij in één van zijn colleges meegaf: de marginale zelfstandige.
En vooraleer u, zoals mijn moeder destijds tijdens het avondeten, begint te steigeren bij die benaming, moet ik even meedelen dat ‘marginaal’ hier wetenschappelijke taal is en geen verwijzing naar ‘marginalen’ of uitschot. Het zijn de kleine zelfstandigen die op de grens (marge) zitten van de economische opdeling tussen werknemers en werkgevers. Meestal werkten ze zelf of met een onbezoldigde echtgenote en hoogstens één of een paar personeelsleden. Dit waren de zeer kleine ondernemingen zoals in het begin van deze opinie die Franse TPE’s of ‘très petites entreprises’.
De zwaarste klappen
Volgens Deleeck ving die groep altijd de eerste schok op van een economische crisis. Failliet gaan was geen optie, want dat betekende nog ergere miserie. Daarom werkten ze bijna gratis of met verlies. De marginaliteit vanuit sociologisch oogpunt zat in hun beperkte toegang tot macht en middelen. De marginale zelfstandige is een soort “buitenstaander”, die vaak enkel kon overleven door zwartwerk of een beetje sjoemelen enzovoort. Socio-economisch bevond die zich tussen de formele economie en de officiële sociale zekerheid.
Bij de marginale zelfstandige draait met andere woorden alles rond economische onzekerheid. Opvallend daarbij is hun drang naar zelfredzaamheid in de samenleving. Ze doen weinig beroep op de sociale zekerheid (ze zijn bijvoorbeeld nooit ziek). Eigenlijk verschillen ze van de loontrekkenden en schijnzelfstandigen door bepaalde culturele waarden wat betreft werk. Hun arbeidsethos is die van een zelfstandige of een ondernemer.
In Frankrijk gaat het om een grote groep, blijkt nu. En in België zal dat bij de oudere kleine zelfstandigen zeker niet anders zijn. Helaas lopen er in de politiek geen Herman Deleecks meer rond, die het tussen al het gepalaver over flexijobs, sterkste schouders en managementvennootschappen opnemen voor die groep arme zelfstandigen die áltijd de eerste zware schokken van een economische crisis opvangen.