Het gebrek aan toegankelijke publieke infrastructuur in Vlaanderen wordt met de dag schrijnender, met name voor ouderen, inwoners van landelijke gebieden, en andere burgers die afhankelijk zijn van essentiële diensten zoals bankautomaten en het openbaar vervoer. Een recent voorbeeld is het moeizame proces rond de installatie van cashpunten door Batopin, het gezamenlijke initiatief van de vier grootste Belgische banken. Hoewel dit netwerk in theorie een oplossing zou moeten bieden voor het afnemende aantal bankautomaten, blijkt daar in de praktijk weinig van in huis te komen.
Met slechts 500 (!) actieve cashpunten en een streefcijfer van 970 tegen eind 2025 loopt Batopin stevig achter op schema. De uitdagingen liggen volgens Batopin deels in de strenge technische en veiligheidsvereisten waaraan panden moeten voldoen. Dit leidt tot een tekort aan geschikte locaties, vooral in landelijke gemeenten zoals Grimbergen, Kampenhout en Zedelgem, waar inwoners vaak kilometers moeten reizen om cash op te nemen. Deze vereisten, bedoeld om diefstal en vandalisme tegen te gaan, creëren echter juist een situatie die door heel wat mensen als frustrerend wordt ervaren.
Het Vlaanderen van morgen: niet voor iedereen
De focus van banken op winstmaximalisatie draagt bij aan deze kloof. Zoals Marino Keulen (Open Vld), burgemeester van Lanaken, terecht opmerkt, maken banken recordwinsten terwijl de beschikbaarheid van hun dienstverlening wordt afgebouwd. De inwoners, vaak ouderen zonder digitale vaardigheden, zijn hiervan de dupe. Een pragmatisch voorstel van Keulen om cashpunten te plaatsen op openbare pleinen, met sociale controle en parkeergelegenheid, wordt door Batopin wel overwogen, maar lijkt geen prioriteit te krijgen.
Vlaanderen bouwt aan de toekomst van morgen. Maar dat heel wat mensen niet onmiddellijk meekunnen met die toekomst, is blijkbaar hun eigen zaak. Het probleem gaat dan ook verder dan bankautomaten alleen. Het is illustratief voor een bredere trend: de structurele achterstelling van perifere gebieden in Vlaanderen. De uitrol van essentiële diensten zoals openbaar vervoer, ziekenhuizen, en postkantoren volgt een vergelijkbaar patroon. Beleid wordt vaak ontworpen vanuit een stedelijk perspectief, waarbij de noden van kwetsbare groepen en landelijke regio’s volledig ondergeschikt worden gemaakt aan efficiëntie en kostenbesparing.
De vraag rijst of deze keuzes passen bij een Vlaanderen dat zich graag presenteert als sociaal rechtvaardig. Zonder actieve maatregelen om infrastructuur dichter bij de burger te brengen, dreigt een groeiende ongelijkheid tussen stedelijke en rurale gebieden, en tussen digitaal vaardige en meer kwetsbare groepen. Het is tijd dat beleidsmakers en bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen om basisdiensten werkelijk bereikbaar te maken voor iedereen, ongeacht woonplaats of leeftijd.