De laatste studie van de Nationale Bank van België – Stromen en (on)evenwichten tussen de gewesten in België – is voor een keer makkelijk samen te vatten en ook goed te begrijpen voor een lezer die geen economie heeft gestudeerd.
Heel kort samengevat produceren Vlaanderen en het Brussels Gewest voldoende toegevoegde waarde. Het probleem van Brussel is wel dat die waarde – door de vele pendelaars – ‘weglekt’ uit Brussel. Lonen van Vlamingen die in Brussel werken, worden immers niet in Brussel, maar in Vlaanderen uitgegeven.
Het zorgenkind is en blijft volgens de studie Wallonië, waar nog steeds te weinig toegevoegde waarde wordt gegenereerd, zeker door de private sector.
Interessant
Het interessante van de studie is dat de NBB vanuit economisch perspectief doet alsof België uit drie aparte entiteiten bestaat. Dat lijkt evident vanuit politiek oogpunt, maar dat is het niet vanuit de economie. Het bbp, kort voor bruto binnenlands product, is immers een Belgisch gegeven.
Het bruto binnenlands product (bbp) en bruto regionaal product (brp) zijn de totale toegevoegde waardes van alle in een land of regio geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). Meestal wordt met dit begrip het bruto binnenlands product tegen marktprijzen bedoeld.
Bbp per inwoner
Doorgaans bekijken we het bbp per inwoner. Van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte hebben Luxemburg, Noorwegen en Ierland het hoogste bbp per hoofd van de bevolking. Een aanzienlijk verschil in bbp scheidt hen van de andere landen, met 41.080 euro in 2023 tussen Luxemburg en Nederland (4e in de ranglijst), 30.512 euro tussen Ierland en Nederland en 28.021 euro tussen Noorwegen en Nederland.
Acht landen (waaronder België en Duitsland) hebben volgens de laatste gegevens een bbp per capita tussen 40.000 en 50.000 euro. Frankrijk behoort tot de groep landen met een bbp per capita tussen 30.000 en 40.000 euro.
Nederland staat op de 4e plaats, België op de 8e, net voor Zweden (9e) en Duitsland (10e). Frankrijk staat op de 13e plaats, net achter Malta.
Sleutelindicatoren
Een andere analyse is op basis van de lopende rekeningen. De lopende rekening is in de macro-economie een van de twee primaire componenten van de betalingsbalans (de andere hoofdcomponent is de kapitaalrekening). De formule is: Lopende rekening = handelsbalans + netto factorinkomen met het buitenland + netto unilaterale overdrachtsbetalingen met het buitenland.
Waarbij de lopende rekening de som is van: de handelsbalans, dit is export minus de import van goederen en diensten; netto factorinkomen, het saldo van aan het buitenland betaalde en ontvangen inkomens zoals rente en dividend en netto overdrachtsbetalingen, betalingen aan of uit het buitenland zoals ontwikkelingshulp of geld dat naar een familielid in het buitenland wordt gestuurd. Bij deze betalingen ontbreekt een productieve tegenprestatie.
Periode 2010-2021
De studie stelt dan ook een volledige verdeling van de lopende rekening over de gewesten voor de periode 2010-2021 voor, met betrekking tot de huishoudens, de ondernemingen en de overheid. Voor het eerst worden de drie optieken van het bbp – productie, inkomsten en bestedingen – volledig uitgesplitst naar de gewesten.
Op basis van die gegevens kunnen sleutelindicatoren opgesteld worden voor Brussel, Vlaanderen en Wallonië, zoals het handelssaldo, het gewestelijk inkomen, de overdrachten tussen de gewesten, het financieringssaldo van de overheid en het saldo van de lopende rekening.
De methode die gebruikt wordt om de regionale rekeningen te vervolledigen is louter statistisch en is gebaseerd op de expertise en de rijkdom aan individuele gegevens die bij de Nationale Bank van België beschikbaar zijn.
Experimenteel
Dit project blijft niettemin experimenteel en werd, voor zover ze bij de NBB weten, nooit eerder uitgevoerd. De onderzoekers: “Bij gebrek aan duidelijke statistische voorschriften moesten er keuzes gemaakt worden, met name over de gewestelijke verdeling van de overheidsrekeningen die, zoals deze van de federale overheid, betrekking hebben op het hele land.”
De in deze studie voorgestelde gewestelijke rekeningen dienen dus volgens de onderzoekers met de nodige voorzichtigheid en nuances geïnterpreteerd te worden. De NBB kennende, zal de analyse wel goed onderbouwd zijn.
De analyse wijst volgens de NBB op aanzienlijke verschillen tussen de gewestelijke profielen. Het hoge productieniveau in Brussel komt tot uiting in een aanzienlijk handelsoverschot, onder impuls van de uitvoer van diensten naar de twee andere gewesten. Daartegenover kent Brussel grote uitgaande inkomstenstromen, voornamelijk aan pendelaars die in een ander gewest wonen.
Positief saldo tegenover structureel tekort
Brussel heeft een positief saldo van de lopende rekening; de totale inkomsten dekken er de totale uitgaven van de ingezeten entiteiten. Vlaanderen heeft een licht negatief handelssaldo. Dankzij het ontvangen inkomen uit arbeid en kapitaal laat ook Vlaanderen een positief saldo van de lopende rekening optekenen.
Wallonië laat dan weer een structureel tekort op de handelsbalans optekenen, als gevolg van het verschil tussen zijn productieniveau en de uitgaven van zijn ingezeten entiteiten. Ondanks de inkomsten van de pendelaars en de ontvangen intergewestelijke overdrachten, kent Wallonië een tekort op de lopende rekening.
In de studie worden ook algemene vaststellingen gedaan. Vooreerst zijn er aanzienlijke verschillen tussen de gewestelijke inkomsten en hun productieniveaus, wat de beperkingen aangeeft van het bruto binnenlands product (bbp) als welzijnsindicator voor een gewest. Daarnaast zijn er omvangrijke stromen tussen de gewesten en zijn de gewestelijke onevenwichten veel groter dan die op nationaal niveau.
De NBB tot slot: “Die observatie, die ongetwijfeld niet alleen binnen België voorkomt, geeft aan dat regionale resultaten op een andere manier bekeken dienen te worden. Zo biedt deze analyse objectieve elementen om in het economisch beleid beter rekening te kunnen houden met de territoriale dynamiek.”
Meer over de federale regering







